Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU3743

Datum uitspraak2005-09-29
Datum gepubliceerd2005-10-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers02/5358 WUBO-E
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek om erkenning als Burger-oorlogsslachtoffer en WUBO-uitkering. Zijn gezondheidsklachten toe te schijven aan japanse bezetting en Bersiap-periode? Onzorgvuldig voorbereid, aangezien geen medisch onderzoek is gedaan.


Uitspraak

02/5358 WUBO U I T S P R A A K in het geding tussen: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Verweerster heeft onder dagtekening 30 september 2002, kenmerk JZ/L/2002/670, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Tegen dit besluit heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, namens eiseres bij de Raad beroep ingesteld op de in een aanvullend beroepschrift, met bijlagen, aangegeven gronden. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 9 december 2004, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.C.M. van Berkel voornoemd. Verweerster heeft zich daar doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. In verband met een procedurele onduidelijkheid betreffende de vertrouwelijkheid van een niet in het geding gebracht verslag van een getuigenverklaring is de behandeling van de zaak aangehouden. Bij uitspraak van 14 maart 2005 heeft de Raad, in een andere samenstelling, ingevolge artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaald dat de gevraagde beperking van de kennisneming van tekstdelen van het bewuste gedingstuk niet gerechtvaardigd is. De Raad heeft vervolgens op verzoek van verweerster het bepaalde in artikel 8:32, tweede lid, van de Awb op het bewuste stuk toegepast. Van de zijde van eiseres is bij schrijven van 24 februari 2005 nog een getuigenverklaring d.d. 4 januari 2005 van [getuige], wonende te Jakarta, in geding gebracht. Het geding is vervolgens opnieuw behandeld ter zitting van de Raad op 18 augustus 2005, waar eiseres wederom in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. J.C.M. van Berkel, voornoemd. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. T.N.L.C. van Wickevoort Crommelin, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. MOTIVERING Blijkens de gedingstukken heeft eiseres, die op 12 maart 1941 te Batavia in het voormalige Nederlands-Indië is geboren, in augustus 2001 bij verweerster een verzoek ingediend om krachtens de Wet erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer en onder meer in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering. Eiseres baseert die aanvraag op gezondheidsklachten die haars inziens het gevolg zijn van hetgeen haar in het voormalige Nederlands-Indië is overkomen tijdens de Japanse bezetting en de zogenoemde Bersiap-periode, te weten: mishandeling en sexueel misbruik op haar derde verjaardag in 1944 door een Japanse officier, en voorts het moeten vluchten uit een huis in Soerabaja, dat werd overvallen en in brand gestoken, alsmede het meemaken van schietpartijen. Verweerster heeft bovengenoemde aanvraag bij besluit van 30 november 2001, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, afgewezen op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat eiseres is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet. Verweerster heeft daarbij overwogen dat de mishandeling en sexueel misbruik door Japanners niet door objectieve gegevens of verklaringen uit eigen waarneming van getuigen wordt bevestigd. Zij is van mening dat onvoldoende is komen vast te staan dat er sprake is van een gebeurtenis die onder de Wet kan worden gebracht. Eiseres kan zich met het besluit van verweerster niet verenigen. Namens haar wordt aangevoerd dat onvoldoende is gemotiveerd waarom de ingebrachte gegevens van [getuige 2] en [tante] zijn gepasseerd, dat eveneens onvoldoende is gemotiveerd waarom verweersters beleid terzake van verificatie van calamiteiten als verkrachting door middel van geneeskundig (psychiatrisch) onderzoek niet is toegepast. Voorts is eiseres van mening dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar hetgeen in het sociaal rapport is vermeld inzake schietpartijen en de vlucht uit een huis in Soerabaja. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. De Raad overweegt het volgende. Met betrekking tot de grief dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar hetgeen in het sociaal rapport is vermeld inzake schietpartijen en de vlucht uit een huis in Soerabaja, merkt de Raad op dat deze noch in het bewaarschrift noch tijdens de hoorzitting naar aanleiding van het bezwaar naar voren is gebracht en niet met vrucht eerst in beroep aan de orde kan worden gesteld. Ten aanzien van de gestelde mishandeling en verkrachting door een Japanse officier heeft de gemachtigde van verweerster te kennen gegeven dat verweerster eerst nadat zij heeft besloten dat de gebeurtenis te kwalificeren is als een calamiteit in de zin van artikel 2 van de Wet, de gebeurtenis ter medische verificatie voorlegt aan een geneeskundig adviseur en dat er in dit geval te weinig aanknopingspunten zijn om de mishandeling en verkrachting als calamiteiten te aanvaarden. In dit verband stelt verweerster zich blijkens het verhandelde ter zitting primair op het standpunt dat de thans beschikbare verklaringen van de tante van eiseres, [tante], en van het voormalige kindermeisje van eiseres, [getuige], onvoldoende consistent zijn ten aanzien van de geschetste omstandigheden om een helder beeld te krijgen van hetgeen zich heeft voorgedaan. Subsidiair is verweerster van mening dat het sexueel geweld niet heeft plaats gevonden door een Japanner als exponent van de bezettende macht. De Raad merkt op dat hem uit eerdere gedingen bekend is (zie onder meer: CRvB 20 januari 2005, 04/787 WUBO, JSV 2005, 25) dat verweerster in een geval van mogelijk onder de Wet vallend seksueel misbruik pleegt nadere verificatie te verkrijgen door middel van medisch onderzoek, maar dat verweerster het enkel vermelden van het gebeurde onvoldoende acht; betrokkene dient ook informatie te verschaffen omtrent de omstandigheden van het gebeurde. De Raad kan verweerster in deze benadering volgen. In het geval van eiseres is er evenwel niet alleen sprake van door haarzelf gedane mededelingen maar zijn door zowel haar tante als haar voormalig kindermeisje verklaringen afgelegd, die, hoewel niet geheel consistent, toch van dien aard zijn dat er voldoende aanknopingspunten aanwezig moeten worden geacht om een geneeskundig adviseur nader onderzoek te doen verrichten ter verificatie van het mogelijk sexueel misbruik als oorzaak van de psychische klachten van eiseres. De Raad wijst er voorts op dat de tante spreekt over geüniformeerde Japanners en het kindermeisje over Japanse militairen, zodat het niet aannemelijk is dat het hier ging om Japanners zonder enige militaire functie. De Raad is van oordeel dat, nu verweerster het laten verrichten van medisch onderzoek heeft nagelaten, het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en mitsdien wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb niet in stand kan blijven. De Raad acht tenslotte termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerster te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op vijfmaal € 322,- voor respectievelijk in bezwaar en beroep verleende rechtsbijstand alsmede op € 71,20 voor tweemaal in beroep gemaakte reiskosten van eiseres, in totaal € 1.681,20. Beslist wordt derhalve als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Verklaart het beroep gegrond; Vernietigt het bestreden besluit; Bepaald dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; Veroordeelt verweerster in de proceskosten in bezwaar en beroep van eiseres tot een bedrag groot € 1.681,20, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad het door eiseres in dit geding betaalde griffierecht ad € 27,- vergoedt Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter, en door mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2005. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) E. Heemsbergen. HD 28.09